Marianne

Het is bijna zeven uur ’s ochtends als ik vanuit mijn woonplaats richting Buitenpost rijd. Onderweg kom ik deels langs de route waar Marianne Vaatstra bijna veertien jaar geleden fietste. Ik denk er elke keer aan als ik daar langs kom. Vandaag helemaal.

Een beetje gespannen ben ik voor deze dag. Samen met collega Anne de Jong ga ik vandaag namelijk verslag doen van de zaak Vaatstra. Een zaak die mij, en met mij vele anderen, al jaren bezighoudt. Eindelijk zal duidelijk worden wat er die nacht is gebeurd.

Ik krijg verschillende sms-jes van mensen die weten dat ik deze zaak volg. Wel heftig zeker, zo reageren de meesten. Maar op het moment dat de feiten worden behandeld, richt ik mij vooral op het maken van mijn verslag voor de krant.

Dan komt voor mij de ommekeer. Op het moment dat de nabestaanden aan het woord komen, besef ik pas echt dat deze mensen hun dierbare meisje kwijt zijn. Ik voel het verdriet als ze liefdevol over Marianne praten, met haar mooie lange krullende haar.

Daarbij stelt die enkele keer dat ik langs Veenklooster rijd en even aan de moord denk niets voor. En dat ik gespannen ben voor deze zaak staat in schril contrast met hoe de familie zich nu moet voelen. De feiten die ik opschrijf voor mijn werk, doen hun beseffen hoe gruwelijk de laatste minuten voor Marianne moeten zijn geweest. Een beeld dat ze steeds voor ogen houden.

Vooral op het moment dat zus Wilma zegt dat ze hoopt dat mensen voortaan niet praten over de ‘zaak’, maar over hun ‘leave lytse Marianne’, voel ik me schuldig.
’s Avonds om zeven uur kom ik thuis. Ik heb net het bedritueel van mijn dochter gemist. Ik hoor haar nog lachen door de babyfoon voordat ze in slaap valt. Voor mij is er morgen weer een dag dat ik haar kan zien.
Voor mij wel.

Klasina van der Werf

Bron: Nieuwsblad Noordoos-Friesland, 29 maart 2013

29 maart 2013